| Hoewel
                                judo een typische Zen-kunst is en tegelijkertijd
                                een filosofie, een esthetiek, een theorie en een
                                praktijk, gebaseerd op het menselijk instinct,
                                wordt het door het merendeel der beoefenaren
                                niet zo gezien. In de Kodokan (= het huis waar
                                men de Tao of Do, de filosofie van het unieke
                                principe, leert) spreekt men er niet veel over;
                                judo is alleen sport geworden. Het filosofische
                                beginsel leeft echter nog sterk in Japan. Men
                                zou judo kunnen definiëren als een eclectisch
                                stelsel van gevechtstechnieken, die door Jigoro
                                Kano met een opvoedkundig doel zijn
                                samengevoegd. Gunji Koizumi beschreef judo als
                                een wetenschap van studie van de potentiële
                                krachten van lichaam en geest en van de manier
                                om ze in gevechtstechnieken zo doelmatig
                                mogelijk toe te passen. Daarom heeft het judo te
                                maken met het bestuderen van de wetten der
                                zwaartekracht, dynamica en mechanica, voorzover
                                betrekking hebbend op de functie van het
                                menselijk lichaam en de interrelatie van
                                fysieke, mentale, emotionele en gevoelsmatige
                                acties en reacties en is gebaseerd op een
                                voortdurende en vlijtige training. De gevolgen,
                                die de judotraining heeft op de staat van
                                lichaam en geest, vormen de werkelijke waarde
                                ervan voor ons leven; aldus Koizumi.
                                Doelmatigheid in judo is dus wel een essentieel
                                aspect, maar is slechts middel en niet doel.
                                 Oorsprong
                                en geschiedenis van jiu-jitsu en judo 
                                Sinds
                                zijn ontstaan heeft de mens, met instinct voor
                                zelfbehoud, gevochten en werd daardoor geïnspireerd
                                zijn lichamelijke vaardigheid te ontwikkelen en
                                te verbeteren en zijn lichaamskracht zo
                                doelmatig mogelijk te gebruiken. 
                                Bij de pogingen daartoe waren milieu en
                                levensomstandigheden van invloed op de variaties
                                in de ontwikkeling. 
                                Daar het doel en de lichaamsmechanica
                                gemeenschappelijk waren, konden de resultaten
                                niet zo geheel verschillend zijn. 
                                Zonder twijfel is dat de reden van het over de
                                wereld verspreid aantreffen van gegevens over
                                gevechtstechnieken, die met jiu-jitsu
                                overeenkomen en anderzijds over het gebrek aan
                                gegevens betreffende het ontstaan van jiu-jitsu.
                                De verscheidene opvattingen over oorsprong en
                                ontstaan van jiu-jitsu zijn vaak gebaseerd op
                                verhalen over bepaalde scholen of op zeldzame en
                                vaak niet betrouwbare manuscripten, niet alleen
                                uit Japan, maar ook uit China, Perzië, Egypte
                                en Duitsland. 
                                Voorgeschiedenis 
                                Volgens
                                T. Shidachi (een leerling van Jigoro Kano) is de
                                oorsprong van jiu-jitsu niet duidelijk en is de
                                tijd van eerste uitvoering niet bekend. Het is
                                naar zijn mening zonder twijfel een zuiver
                                Japanse kunst en niet afkomstig uit China, zoals
                                ook wordt beweerd, hoewel invloed van Kempo,
                                meegebracht door de Chinees Chin-Genpin (ca.
                                1659) buiten twijfel is. Het jiu-jitsu (ook wel
                                bekend onder de namen yawara, tai-jutsu,
                                wa-jutsu, komiuchi e.a.) bestond buiten het
                                vechten met een wakizashi (een zeer kort zwaard)
                                onder meer uit werpen, slaan, stoten (met vuist)
                                en steken (met vingers), trappen, verwurgen,
                                aanvallen op gewrichten (buigen en verdraaien)
                                en het er onder houden van de tegenstander. 
                                Er zijn voldoende gegevens, die aantonen dat
                                jiu-jitsu in Japan door de Samurai werd
                                ontwikkeld gedurende de feodale tijd (12e
                                -19e eeuw). Ingevolge hun positie
                                (krijgsverrichtingen en handhaving van wet en
                                orde) was jiu-jitsu voor hen een
                                gemonopoliseerde training; nieuwe technieken
                                werden zorgvuldig door hen als een familie- of
                                schoolgeheim bewaard. 
                                Aanvankelijk moeten de technieken tamelijk
                                primitief zijn geweest, maar in de periode van
                                de 16e tot de 19e eeuw
                                waren er bekwame meesters, die scholen (ryu)
                                oprichtten, ieder naar zijn eigen opvatting met
                                hun speciale technieken, die werden opgetekend
                                in geheime geschriften (Densho). 
                                De oudste school is de Takenouchi-Ryu (ca.
                                1532), waar Kogusoku werd beoefend. De Kito-Ryu
                                is (vermoedelijk) opgericht in het midden van de
                                17e eeuw door Ibaragi. Fukuno
                                Shichiroemon was de tweede leraar; hij leerde
                                vermoedelijk van Chin-Genpin. Op deze school
                                werd veel aandacht besteed aan nage-waza,
                                terwijl ook kata werden ontwikkeld. Terade van
                                de Jikishin-Ryu had de naam judo reeds gebruikt,
                                zoals sommige historische werken vermelden. 
                                Andere bekende scholen waren Kiushin-Ryu,
                                Sekiguchi-Ryu, Shibukawa-Ryu, Yoshin-Ryu en de
                                Tenshin-Ryu. 
                                Het is opvallend, dat bijna al deze scholen zijn
                                ontstaan in het hart van Japan. In de laatste
                                helft van de 18e eeuw kreeg het
                                jiu-jitsu eveneens vaste voet in diverse
                                provincies, totdat het begon terug te lopen met
                                de dreigende val van het feodalisme. 
                                Japans
                                isolement 
                                Het
                                eerste contact van het Westen met Japan was in
                                1552, toen een groep Portugezen landde op het
                                eiland Tanegashima en vuurwapens invoerde.
                                Tussen 1609 en 1613 werden de eerste
                                handelsakkoorden gesloten tussen Japan, Holland,
                                China en Engeland. Wetten van Shogun Iemitsu in
                                1633 verboden de Japanners zich buiten de
                                grenzen te begeven. 
                                In 1639 werden de Portugezen verbannen en -
                                behalve enkele Hollandse kooplieden - spoedig
                                ook alle andere Europeanen. 
                                In 1853 ging Commodore Perry naar Japan en eerst
                                het jaar daarop, dus in 1854, stelde Japan onder
                                druk van Amerika de havens open voor Amerikaanse
                                schepen, waarmede de Westerse invloed in Japan
                                definitief zijn intrede deed. 
                                In 1867 kwam er een einde aan het feodalisme en
                                de Shogun-regering van Tokugawa door het herstel
                                van de keizerlijke autoriteit met de
                                troonsbestijging door keizer Meiji. 
                                In de daarop volgende Meiji-periode met moderne
                                opvattingen werd de Samurais een verboden groep
                                (1871). Vele Ryu werden gesloten, sommige
                                meesters pleegden zelfmoord, vele jongeren
                                zochten een nieuw beroep, anderen verzamelden
                                zich in benden en oefenden terreur uit. 
                                Golven van reacties tegen radicale vernieuwingen
                                brachten echter jiu-jitsu weer aan de
                                oppervlakte, nadat het gedurende een tiental
                                jaren vervallen was tot een relikwie van het
                                verleden. De verdiensten werden opnieuw bezien;
                                politie- en leger- marine-autoriteiten toonden
                                veel belangstelling en op dat ogenblik deed judo
                                zijn intrede. 
                                Voorbereidende
                                studie (1876 - 1881) 
                                Jigoro
                                Kano, geboren op 28 oktober 1860 te Kikage,
                                begon als 16-jarige te studeren aan de
                                Keizerlijke Universiteit te Tokyo en behaalde op
                                21-jarige leeftijd zijn graad. 
                                Hij deed aan vele sporten, waaronder baseball en
                                gymnastiek, doch zijn lichaamsbouw en geringe
                                fysieke mogelijkheden stonden grote prestaties
                                in de weg. Hij had gehoord van jiu-jitsu, een
                                kunst waarmede de fysiek zwakkere een
                                tegenstander met herculische krachten zelfs zou
                                kunnen verslaan, hetgeen hem zo aantrok, dat hij
                                in 1876 besloot jiu-jitsu te gaan beoefenen. 
                                Als gevolg van de gewijzigde sociale
                                omstandigheden in de Meiji-periode ( zoals
                                eerder vermeld) kostte het Jigoro Kano veel
                                moeite goede leermeesters te vinden. Hij
                                studeerde bij H. Fukuda en M. Iso op de
                                Tenshin-Shinyo-Ryu en ging na de dood van M. Iso
                                over naar de Kito-Ryu. 
                                Als resultaat van zijn studie van sumo en
                                Europees worstelen introduceerde Kano de
                                gata-guruma. Daarna ontwikkelde hij de
                                koshi-waza. Niet tevreden ging hij door met
                                onderzoeken, combineren, elimineren en
                                systematiseren en introduceerde hij zijn
                                ashi-waza. 
                                Na 1900, als gevolg van overwinningen van de
                                jiu-jitsu-vechter Tanabe in katame-waza, gaf hij
                                daaraan grote aandacht; voordien had tachi-waza
                                de voorkeur. 
                                Kano kwam tot de conclusie, dat het jiu-jitsu
                                van de diverse Ryu veel goeds had, doch lang
                                niet volmaakt was; bovendien was de beoefening
                                van het jiu-jitsu volgens de oude stijl
                                feitelijk een harde, op vernietiging gerichte,
                                gevechtskunst. 
                                Na een grondige vergelijkende studie creëerde
                                hij een nieuw systeem voor lichamelijke
                                opvoeding en geestelijke vorming, waarin het
                                wedstrijdelement een wezenlijk onderdeel bleef,
                                doch nooit hoofdzaak mocht zijn. Het doel was
                                het streven naar een volmaakte harmonie van
                                lichaam en geest door toepassing van het
                                principe "doelmatig gebruik van energie,
                                zowel geestelijk als lichamelijk". Kano
                                noemde het JUDO, ervan uitgaande dat het niet
                                alleen ging om Jutsu (= kunst, praktijk), maar
                                vooral om Do (Chinees Tao = weg/principe). 
                                 
                                Oprichting
                                Kodokan (1882) 
                                Toen
                                professor Jigoro Kano besloot zijn concept in de
                                praktijk te brengen leefde hij in de
                                Boeddhistische tempel Eishoji. Als eerste stap
                                inviteerde hij enige studenten van het Gakushuin
                                College, waar hij docent was en van de Kobun
                                Gakuin, zijn privé-school voor Engels. Hij
                                gebruikte zijn eigen kamer van 12 tatamis (5,49
                                x 3,66 meter). Zo werd de Kodokan opgericht in
                                1882. 
                                De Kodokan begon in de loop van dat jaar met 22
                                leerlingen, waarvan er vier beroemd werden: 
                                T. Tomita - de eerste leerling van Jigoro Kano;
                                Y. Yamashita - die het judo in de V.S. bracht
                                (1903) en o.a. als leerling had president
                                Theodore Roosevelt; S. Yokohama - die met zijn
                                enorme techniek en kracht in de wedstrijden
                                tegen de jiu-jitsu-ryu de bijnaam "de
                                duivel" (Oni) kreeg; S. Saigo - die met
                                zijn yama-arashi opzien baarde. 
                                 Kano
                                zocht geen publiciteit bij zijn studie van het
                                judo en gebood zijn leerlingen om gevechten met
                                andere scholen te vermijden. 
                                Na enkele provocerende uitdagingen, die
                                uitliepen op duidelijke overwinningen van S.
                                Saigo en T. Tomita op hun tegenstanders, kon een
                                openlijke confrontatie niet langer uitblijven. 
                                  
                                Erkenning
                                Kodokan (1886) 
                                Op
                                een door de nieuwe hoofdcommissaris Mishima
                                speciaal bijeengeroepen toernooi op 10 juni 1886
                                op het hoofdbureau van politie te Tokyo kwam het
                                Kodokan-team te staan tegenover 15 bekende
                                jiu-jitsu-vechters. 
                                Het Kodokan-judo bewees zijn superioriteit door
                                in die ontmoeting 15 overwinningen te behalen en
                                2 onbesliste partijen te maken. Dat eclatante
                                succes en andere opmerkelijke resultaten
                                veranderden de publieke opinie tenslotte ten
                                gunste van het judo en gaf daaraan een hechte
                                basis. 
                                Jiu-jitsu-scholen bestaan nog steeds in Japan,
                                maar hun conservatisme en dogmatisch
                                individualisme houden hen in een statische
                                positie, overschaduwd door het steeds
                                progressieve judo. 
                                In augustus 1888 verklaarde Jigoro Kano:
                                "In onze Kodokan hebben wij een geheel
                                nieuwe kunst ontwikkeld, onafhankelijk van al de
                                oude Ryu; wij hebben slechts basiselementen van
                                die scholen gebruikt. Daarom noemen wij onze
                                kunst eenvoudig Kodokan-judo en niet school
                                "zo" of "zo". Iedere school
                                heeft zijn geschiedenis en ontwikkeling.
                                Kodokan-judo heeft geen oorsprong; het is uniek
                                in de wereld". 
                                Verspreiding
                                van het judo 
                                In
                                1889 ging Jigoro Kano naar Europa om daar de
                                methoden van onderwijs te bestuderen. 
                                Naast enige professoraten bekleedde hij diverse
                                functies in de sector van het onderwijs. 
                                Op 26 februari 1899 arriveerde Yukio-Tani in
                                Londen, gevolgd door S.K. Uyenishi in 1900, Taro
                                Mikaye enige jaren later en Aiktaro Ohno in
                                1905. In mei 1906 arriveerde de later zo bekend
                                geworden Gunji Koizumi, die in 1918 met Y. Tani
                                de "Budokwai" oprichtte. 
                                Met uitzondering van de twee laatstgenoemden
                                waren in 1911 allen weer uit Engeland verdwenen. 
                                In 1903 ging Y. Yamashita naar de V.S. en gaf
                                ondermeer onderricht aan president Theodore
                                Roosevelt. 
                                Enkele Engelsen en Fransen trainden in de
                                Kodokan en brachten de kennis mee naar hun land. 
                                In Japan werd rond 1900 het judo op de
                                middelbare scholen en de universiteiten
                                ingevoerd als onderdeel van de lichamelijke
                                opvoeding. 
                                Reorganisatie
                                Kodokan (1909) 
                                Het
                                onderricht in die tijd werd als een soort
                                "zending" beschouwd; leerlingen werden
                                toegelaten voor de nominale kosten of gratis en
                                in sommige gevallen kregen zij zelfs kost en
                                inwoning. De Kodokan maakte geen kosten en de
                                kleding werd gratis geleverd. Toen professor
                                Jigoro Kano nog vrijgezel was waren zijn
                                persoonlijke uitgaven gering, maar de
                                onderhoudskosten van de Kodokan en de Bobunkan,
                                alsmede de voeding van diverse van zijn
                                leerlingen, werden niet gedekt door zijn
                                inkomen. Daarom moest hij vaak vertaalwerk (uit
                                het Engels) aannemen om de tekorten te kunnen
                                opvangen. 
                                 
                                Toen
                                dat niet langer ging besloot Jigoro Kano tot
                                reorganisatie en in mei 1909 werd bij de Kodokan
                                voor het eerst inschrijfgeld en contributie
                                geheven. De leiding werd verzorgd door een
                                uitgebreide staf. In 1911 werd een afdeling
                                "opleiding judoleraren" opgericht, die
                                nu niet meer als zodanig bestaat. 
                                 
                                Begin
                                huidige ontwikkeling (1922) 
                                In
                                1922 voltooide Jigoro Kano zijn systeem met
                                ondermeer katame-waza. De "Kodokan Raad van
                                Yudansha" werd ingesteld en de
                                "Kodokan Culturele Gemeenschap" werd
                                gevestigd met de leuzen: 
                                SEIRYOKU-ZEN'YO = maximale doelmatigheid en 
                                JITA-KYOEI = gemeenschappelijk welzijn. 
                                In 1909 werd professor Jigoro Kano lid van het
                                "Internationaal Olympisch Comité" en
                                bezocht, beginnend met de 5e Olympische Spelen
                                in Stockholm (1912) alle volgende Olympische
                                Spelen, waaronder de 9e in Amsterdam
                                in 1928. 
                                Toen hij daarvan terugkwam had hij voor het
                                eerst hoop, dat judo eens op de Olympische
                                Spelen zou komen. 
                                Op de I.O.C.-vergadering in 1938 te Cairo
                                slaagde de Shihan erin Tokyo aangewezen te
                                krijgen voor het houden van de 12e
                                Olympische Spelen. Dat was het laatste wat deze
                                opmerkelijke man, klein van stuk, maar van
                                uitzonderlijk formaat op velerlei gebied, voor
                                de internationale sport kon doen. Deze
                                "vader" van de lichamelijke opvoeding
                                en de sport in Japan en grondlegger van het judo
                                overleed aan longontsteking op de terugreis van
                                Cairo naar Japan aan boord van het S.S.
                                "Hikawa Maru" op 4 mei 1938. 
                                De
                                onbeschreven periode (1938 - 1945) 
                                Na
                                het plotseling overlijden van professor Jigoro
                                Kano werd N. Jiro de tweede president van de
                                Kodokan (1938 - 1946). Door de omstandigheden
                                van de Tweede wereldoorlog kreeg het judo een
                                ernstige terugslag, niet alleen in Japan, maar
                                ook elders in de wereld. 
                                Herleving
                                van het judo 
                                Na
                                de oorlog steeg het enthousiasme voor judo hoog
                                door geheel Japan. De eerste
                                judokampioenschappen werden gehouden in 1948. De
                                "All Japan Judo Association" werd
                                opgericht in 1949. 
                                In Europa werd de "Europese Judo Unie"
                                (E.J.U.) (weer) opgericht in 1948 en de
                                "Internationale Judo Federatie"
                                (I.J.F.) kwam tot stand in 1953. Als gevolg
                                daarvan werden in Tokyo de eerste
                                Wereldkampioenschappen judo gehouden in 1956 en
                                de tweede in 1958. Bij de 3e
                                Wereldkampioenschappen in 1961 werd de Japanse
                                wedstrijdhegemonie in Parijs doorbroken door
                                Anton Geesink, die aldaar wereldkampioen judo
                                werd, in 1964 Olympisch goud (alle categorieën)
                                verwierf in Tokyo en zijn tweede wereldtitel
                                (zwaargewicht) behaalde in 1965 in Rio de
                                Janeiro. 
                                Willem Ruska prolongeerde die Nederlandse
                                successen door zijn wereldkampioenschap
                                zwaargewicht in 1967 in Salt Lake City en in
                                1971 in Ludwigshafen (zwaargewicht) en dan nog
                                eens tweemaal goud (zwaargewicht en alle
                                categorieën) bij de Olympische Spelen in 1972
                                in München. 
                                Jiu-Jitsu
                                en Judo in Nederland
                                Na
                                de komst van Y. Tani (1899) in Londen, bereikten
                                judo en jiu-jitsu het Europese continent.
                                Omstreeks 1910 gaf P.M.C. Toepoel als eerste in
                                's-Gravenhage les in jiu-jitsu, gevolgd door
                                Mark en Van der Sluis, W. Kasulakoff, M. van
                                Nieuwenhuizen en Tops. In Amsterdam gaf Boretius
                                jiu-jitsu-les en in 1938 opende J. v.d. Bruggen
                                in Rotterdam de eerste jiu-jitsu- en judoschool. 
                                Voor
                                de Tweede Wereldoorlog was het jiu-jitsu in
                                West-Europa een soort "esoterische
                                menge-ling van geheime kunst en gymnastiek"
                                en beperkte zich in Nederland tot privé-clubjes
                                en kleine sportscholen. Men sprak hier over
                                super-jiu-jitsu, diepte-jiu-jitsu en
                                hogeschool-jiu-jitsu en betwijfelde (vaak
                                terecht) de kwaliteiten van elkaars methoden,
                                zonder echter tot een test-ontmoeting op de mat
                                te komen. 
                                Op
                                29 januari 1939 was op initiatief van M. van
                                Nieuwenhuizen de "Nederlandsche Jiu-Jitsu
                                Bond" opgericht, waarin zich reeds kort na
                                de bevrijding de eerste organisatorische
                                moeilijk-heden voordeden ten gevolge van
                                persoonlijke sympathieën en antipathieën.
                                Naast de "N.J.J.B." werd op 3 oktober
                                1946 opgericht "Judokwai Nederland"
                                (J.K.N.). In 1947 kwam voor het eerst
                                "echt" judo in ons land. 
                                De
                                "zachte weg der waarheid" werd ons
                                gewezen door G. Koizumi, T.P. Leggett, T. Mosson
                                en G. Chew uit Engeland, Dr. Garaix en Dr. J.
                                Beaujean uit Frankrijk en F. Minführ en P.
                                Buchele uit Oostenrijk. Ruim één jaar later,
                                op 30 oktober 1948, telde Nederland zes judoka
                                met de 1e Dans en vier met de 1e Kyu. 
                                Op
                                initiatief van G. Koizumi kwamen in oktober 1948
                                enige groeperingen bijeen, te weten
                                "N.J.J.B.", "Judokwai
                                Nederland" en "Nakada" en werd
                                als overkoepelende organisatie de
                                "Neder-landse Judo Associatie"
                                (N.J.A.) opgericht, die dezelfde maand de eerste
                                landelijke sportdag organiseerde met enkele
                                prominente Franse yudansha als gasten. Sindsdien
                                ging het judo in Nederland met sprongen vooruit
                                wat de belangstelling betrof; het technisch peil
                                steeg door vele bezoeken van Japanse en
                                Koreaanse judomeesters snel, doch uiteraard
                                geleidelijker. 
                                De
                                "N.J.A." werd na ruim een jaar weer
                                opgeheven, toen de meeste beoefenaren van judo
                                en jiu-jitsu in de "N.J.J.B." waren
                                verenigd. Vele organisatorische moeilijkheden,
                                die hun oorsprong hadden in de controverse
                                tussen amateurs en professionele leerkrachten,
                                leidden tot de oprichting van de
                                "Nederlandse Amateur Judo Associatie"
                                (N.A.J.A.) in 1950. Naast N.J.J.B., N.A.J.A. en
                                J.K.N. ontstonden later ook nog kleine
                                groeperingen, zoals N.J.J.A. en V.N.J.B. 
                                Gelukkig
                                waren er judoka's, die begrepen dat het judo in
                                Nederland alleen maar gebaat kon zijn bij
                                samenwerking in een zo groot mogelijke eenheid.
                                Oriënterende besprekingen in 1955 en
                                voorzichti-ge onderhandelingspogingen daarop
                                volgend leidden (na diverse onderbrekingen) op
                                21 oktober 1963 o.l.v. Dr. W. van Zijll van de
                                "Nederlandse Sport Federatie" tot de
                                "Federatie van Nederland-se Judo en
                                Jiu-Jitsu Bonden" (F.N.J.J.B.), bestaande
                                uit N.J.J.B., N.A.J.A., J.K.N. en N.K.J.B. 
                                Langzamerhand
                                kreeg men meer begrip voor de wederzijdse
                                kwaliteiten, zowel op technisch als op
                                organisatorisch terrein. Diverse leraren hebben
                                getraind onder leiding van De Hert IV, Abe VII
                                en Michigami VII. Anton Geesink kwam als komeet
                                omhoog aan het kampioensfirmament. 
                                Het
                                N.A.J.A.-kader kreeg incidentele instructie van
                                T. Oda IX, G. Koizumi VIII, J.J. Bark VII, H.
                                Rhi VII en dankzij de regelmatige instructies
                                van T. Hirano VII en Choi-In-Do V, steeg ook
                                daar het technisch peil met als resultaat G.F.M.
                                Schutte VII, die - trots alle organisatorische
                                verwikkelin-gen - Europese vermaard-heid heeft
                                verworven met zijn ne-waza instructie. 
                                Na
                                de overeengekomen twee jaren werd in oktober
                                1965 het bestaan van de "F.N.J.J.B."
                                met een jaar verlengd, daar de noodzakelijke
                                fusievoorbereidingen nog niet geheel gereed
                                waren; helaas vond de J.K.N. het toen wenselijk
                                om de federatie te verlaten. De federatieve
                                samen-werking was zeer nuttig, daar men met
                                behoud van eigen autonomie de gelegenheid had om
                                naar elkaar toe te groeien. Tenslotte werd op 7
                                oktober 1966 de fusie in de Nederlandse
                                judowereld een feit: N.J.J.B. en N.A.J.A.,
                                alsmede de N.K.J.B. verenigden zich in een
                                "nieuwe" N.J.J.B. onder nieuwe
                                statuten. 
                                Stap
                                voor stap werd de (re-)organisatie ter hand
                                genomen; vernieuwingen in het bestuur en
                                commissies, herzieningen van reglementen,
                                opleidingen en graduaties; de J.K.N. is in 1969
                                tenslotte opgegaan in de N.J.J.B. en nog steeds
                                is alles in beweging. 
                                Spanningen
                                zijn in een dergelijke organisatie
                                onvermijdelijk, hetgeen (te) vaak in de pers is
                                gebleken. Op een bijzondere ledenvergadering van
                                de N.J.J.B. op 21 november 1970 werd besloten de
                                naam te wijzigen in "Budo Bond
                                Nederland", B.B.N., met een dusdanige
                                structuur, dat iedere beoefenaar van één of
                                meer budosporten bondslid kan worden. 
                                Op
                                20 april 1974 werd door de bondsvergadering een
                                "Reorganisatiecommissie" benoemd met
                                als taak bestudering van de problematiek met
                                betrekking tot de organisatie van het
                                bonds-apparaat. De bijzondere bondsvergadering
                                van 23 november 1974 gaf het fiat om uitvoering
                                te geven aan de voorgestelde herstructurering
                                van de bond conform het reorganisatierapport van
                                1 november 1974. 
                                Per
                                15 september 1979 werd in de bijzondere
                                bondsvergadering een naamswijziging doorgevoerd
                                van "Budo Bond Nederland" naar
                                "Judo Bond Nederland", J.B.N. 
                                Op
                                1 mei 1982 is de, vooral in het zuiden van het
                                land opererende, Nederlandse Judo- en Jiu-Jitsu
                                Associatie met al haar leden en leerkrachten tot
                                de Judo Bond Nederland toegetreden. 
                               |